We volgen de contouren van de bescheiden haven, langs huisdolfijn en publiekstrekker Fungie, the Dingle dolphin die in levende lijve al jaren niet meer is gezien in de baai, langs de laatste kleurrijke huizen van Dingle en het gemeentebordje. Liepen we gisteren Dingle stad binnen langs een bierbrouwerij, vandaag verlaten we haar aan de andere kant over de rivier Milltown langs de whiskey-distilleerderij. En dat is aan de zware, gistende moutlucht goed te merken.
Voor de eerste kilometers trekken we net als gisteren iets landinwaarts. De grillige, rotsachtige kustlijn maakt het niet mogelijk om dicht langs het water te lopen maar de flora en fauna van het platteland bieden veel afwisseling en we krijgen mooie vergezichten voorgeschoteld. Bovendien worden we regelmatig verwelkomd door nieuwsgierige pinken in de wei. Maar als wij bij het hek komen om hen te begroeten, doen zij juist weer een stap, of meer, achteruit. Van dichtbij zijn wij met onze gekleurde regenjassen en rugzakhoezen kennelijk toch een stelletje vreemde voorbijgangers.
We nemen meer en meer afscheid van de baai van Dingle. Via asfaltwegen en veepaden stijgen we zo'n 140 meter bij elkaar. Cumulatief, dat wil zeggen niet aan een stuk en de meters die we tussentijds dalen worden afgehaald van de meters die we stijgen. Maar we beginnen er aan te wennen zodat het geen directe aanslag meer is op onze ademhaling.
Na een korte pauze 'in het veld' komt tegen half een de baai van Ventry in zicht. Het is gek om als eerste de camping te zien. Alsof het havenplaatsje is opgeslokt door de uniforme mobile homes. Na ruim negen kilometer bereiken we Ventry. Op de hoek van de driehoekskruising ligt een karakteristiek winkeltje waarin zowel (automaten-)koffie als verse producten zoals apple tart en sandwiches of boodschappen gehaald kunnen worden. Maar het is ook het postkantoor, an post. Er is zelfs een mogelijkheid tot mailen, kopieren en faxen.
Als we met koffie en apple tart aan de picknicktafel tegenover de winkel zitten, zien we dat het een komen en gaan van mensen is. Het winkeltje is van levensbelang voor het havenstadje, niet alleen vanwege de boodschappen en het postkantoor.
Hoewel het waait, of misschien omdat het waait, is de bewolking opengetrokken. We zien stukken blauwe lucht en voelen de aangename zon. Het ziet er goed uit voor de resterende dertien van de tweeëntwintig kilometers. Na de lunch steken we via een gangetje rechtdoor en komen uit op het strand van Ventry. Het eerste deel van de baai is omzoomd met uitbundig bloeiende bollen Engels gras. De zachtroze bloemetjes dansen in de wind en geven de rotsachtige rand een 'zachter' aanzien.
Scharrelend, op zoek naar mooie steentjes en schelpen, lopen we op ons gemak de baai rond en genieten we van een dagje aan het strand zijn. Voor even vergeten we de nog aanzienlijke wandeltocht die voor ons ligt. De kust is bijzonder, het is een grote, komvormige baai waarin verschillende beekjes of kanalen uitmonden in zee. We steken dan ook meerdere keren via een bruggetje het zoete water over. Het wilde gras-achterland is laag en vormt een soort uiterwaarden-aan-zee. In het midden van de baai liggen de kleine vissersbootjes nu vast op een plek te dobberen. Wie weet ligt een stukje van hun dagopbrengst vanavond op mijn bord in de pub.
Bijna aan het einde van de baai nemen we bij Raheen afscheid van het strand en lopen het binnenland weer in. Net als eerder bij Inch verbaast het me hoe - zonder duingebied - zee en platteland dicht aan elkaar grenzen.
We volgen de veepaden tussen de geelbloeiende gaspeldoorn en de uitbottende rozerode fuchsia's die als semi-winterharde struiken gewoon langs de weg groeien. Beiden groeien zo bossig dat het wordt gesnoeid. Tussen de hoge struiken hangt een mild microklimaat waar het windstil is en zomerachtig warm. Op zo'n pad komen ons drie paarden met hun ruiters tegemoet lopen. We staan stil zodat zij rustig kunnen passeren. Het groepje dat in ontspannen stap dicht aan ons voorbij trekt, brengt me terug bij mijn tienerjaren met eenzelfde ervaring op de Hoge Veluwe. Drie ruiters in hun eigen wereld. Het gevoel van vrijheid in die microwereld - bubbel zo je wilt - zoals ik toen voor het eerst bewust ervoer, vormt de bron voor wandelvakanties als deze. De herinnering raak ik haast lijfelijk aan als ik een van de paarden in het voorbijgaan rustig over de bil strijk. Ruiters en wandelaars groeten elkaar en vervolgen ieder hun weg, zij richting het strand, wij de soms overduidelijke aanwijzingen van gele mannetjes volgend.
Rond drie uur sluiten we aan op de Slea Head Drive, de belangrijkste verbindingsweg langs de kust. De naam verwijst naar de zuidwestelijke punt van dit schiereiland. We zijn bijna 'op de hoek' maar moeten nog een behoorlijk wat kilometers daar voorbij voor de dag erop zit.
De Slea Head Drive wordt graag gereden door toeristen. Ongeacht per fiets, motor, auto, camper, minibus of touringcar gaat alles over deze smalle weg. Gelukkig is het echte toeristenseizoen nog niet begonnen. Na 300 meter zien we rechts van de weg een ringfort, historisch erfgoed bestaande uit een ringwal van steen of aarde en stammend uit de ijzertijd. De ringwal is inmiddels volledig overgroeid met gras en mos en de uitbater - want ook die is er inmiddels - heeft er zijn schapen en lama's lopen zodat het gras kort blijft. Moest je tot in de jaren 80 aan de hand van een plattegrond zoeken waar zo'n ringfort lag en mocht je bij een bezoek aan de ringfort in een desolaat weiland 50 pence in een blikje deponeren ten bate van de boer voor het betreden van zijn land, inmiddels heeft de uitbater een kassahokje getimmerd naast hetzelfde boerenhek en moet je tweeënhalve euro per persoon betalen als je het terrein wilt betreden wat anno 2023 meer kenmerken heeft van een mini-kinderboerderij. We bedanken ervoor. Leuker is de spontane ontmoeting buiten voor het hek met een jong Australisch stel en hun dochtertje op kleuterleeftijd. Ze staan op het punt om naar binnen te gaan. Lammetjes zijn voor kleuters immers onweerstaanbaar. We raken in gesprek en hij blijkt nog wat Nederlands te spreken uit de jaren dat hij voor werk in Nijmegen woonde. Deze ontmoetingen maken het onderweg zijn bijzonder. Het trage tempo van wandelen (maar ook fietsen) maakt het laagdrempelig om in gesprek te gaan: waar kom je vandaan, waar ga je naar toe, waar eet je, waar slaap je. Zo ontstaat een bescheiden netwerk wat berichten uitwisselt en, zo nodig, kun je erop terugvallen voor informatie of hulp. Niet alleen de reiziger, ook de Ieren maken graag een praatje. Ze zijn over het algemeen - tenzij je misschien Kate heet - geinteresseerd en zelfs nieuwsgierig naar de vreemdeling. Ondanks onze fijne bubbel van vijf-vrouwen-op-pad geeft die gedachte mij een gevoel van een extra beschermlaag, een bubbel rond de bubbel.
Omdat we inmiddels weer even willen pauzeren lopen we verder over de weg, voorbij ons mannetje met zijn aanwijzing naar rechts. Over 300 meter zit namelijk een echt restaurant, genaamd The Stonehouse. We kijken uit naar een echte stoel, een echte bak warme koffie of thee met eventueel echt iets te eten erbij en een echt toilet. Aan de locatie en de naam - geheel op zijn plaats - ligt het niet maar helaas, helaas, alleen het naastgelegen winkeltje met toeristische spulletjes is open. Weg stoel, weg warme koffie of thee, weg eten. De vriendelijke verkoopster kan alleen het openbare toilet achter de winkel en een picknicktafel voor de winkel aanbieden. Om de hoek uit de wind schrapen we onze rugzakken leeg op zoek naar iets eetbaars. En dat blijkt nog best mee te vallen.
Daarna beginnen we echt aan onze klim rond Slea Head naar Dunquin. Beneden ons liggen The Famine Cottages, een klein openluchtmuseum met originele huisjes en huisraad uit de tijd toen de Ieren in de tweede helft van de 19e eeuw tijdens de Grote Hongersnood (The Great Famine) moesten zien te overleven. Ik had graag een bezoekje gebracht maar een wandelaar moet zijn prioriteiten stellen. Uiteindelijk gaan de kilometers voor op het vermaak. We lopen verder.
We hebben het nog meteen door. We klimmen immers wel vaker een stukje. De eerste 800 meter blijkt wel een kuitenbijter, we stijgen we 90 meter (11%). Daarna blijft het wat klimmen en dalen. Het loopt ongemakkelijk maar vooral het ongelijke terrein met keien en kuilen draagt daar aan bij. De zon is verdwenen en is het bewolkt en winderig. De wind komt om de hoek gegierd, recht van de Atlantische oceaan. Op het pad biedt links van ons biedt een stone wall enige beschutting en ondanks de inspanning kunnen we genieten van het uitzicht.
Twee kilometer vanaf de doorgaande weg steken we een watervalletje over en begint weer onze tocht naar boven. We lopen hier langs de voet van Mount Eagle (516 meter) en hoewel we het op een hoogte van maximaal 175 meter houden voelt het of we de hele berg beklimmen. De sinds vanmorgen afgelegde kilometers en het kortstondig klimmen en dalen over keien en door kuilen hier eisen hun tol. Onze groep verliest elkaar uit het oog. Voor de achterste lopers, zonder mobiel bereik, is dat geen prettig idee. Er is geen alternatief, het is doorgaan omdat een zijweg niet bestaat en de terugweg meer kilometers oplevert. En dus lopen we rustig door, goed oplettend waar we onze volgende stap neerzetten, de wandelstokken tactisch plaatsend om onze balans te bewaken. De bubbel wordt kleiner, de omgeving minder belangrijk. Af en toe staan we bewust even stil, voor een kort moment van rust en om die omgeving niet te vergeten.
Zo leggen we ruim vier kilometer af en krijgen we ook gratis zicht op vier ringstone-achtige bouwsels. Op een eenvoudig bord aan een hek staat geschilderd: old Irish farmhouses. Het waarheidsgehalte ervan kan worden betwist - of het is de Ierse humor die hier spreekt - maar bijzonder zijn ze zeker. Het zijn restanten van de 12e eeuwse clocháns of beehive huts uit de tijd dat de eerste Christelijke pilgrims naar Ierland trokken. Per hut konden slechts twee bewoners leven. En hoewel een beehive hut normaal tot aan de nok van stenen is opgetrokken en zelfs geheel waterdicht, is hier bij enkelen het dak verwijderd. Wellicht dienden ze later als tijdelijke omheining voor dieren of konden ze de stenen elders beter gebruiken. Op dit terrein staan er zo'n zeven bij elkaar en dat is bijzonder, Irish farmhouse of niet.
De tijd tikt door maar de kilometers onder onze voeten, verlopen in tegenstelling tot de tijd maar traag. Rond zes uur vinden we elkaar terug op de Slea Head Drive, onderaan onze off track route. We zijn blij dat het erop zit en om elkaar weer te zien maar we hadden het zeker niet willen missen. We pauzeren kort om aan de volgende kilometers te beginnen. Dunquin kan nu niet meer ver zijn getuige de stenen grenspaal met de vermelding Dún Chaoin (Dunquin).
We volgen opnieuw de doorgaande weg, maar op dit tijdstip ligt het verkeer gelukkig grotendeels stil. Na slechts een halve kilometer willen we in Coumeenoole best opnieuw pauzeren, ditmaal echt met stoel en koffie of thee maar de lokale horeca is voor het seizoen nog gesloten. Door dan maar. We passeren Dunmore Head, een bijzonder uitsteeksel in zee omdat de Blasket Islands precies in het verlengde ervan liggen. Het lopen wordt zwaar maar de prachtige vergezichten, de kleine strandjes, de uitzichtpunten en de gedachte aan een warme maaltijd en een bed houden ons op de been, voetje voor voetje. Na bijna vier kilometer sinds we weer op de doorgaande weg lopen, steken we via een bruggetje nog eens een beekje over die uitmondt in zee. We zijn al voorbij de beroemde Dunquin Pier, het hoekige haarspeldweggetje overbekend van de toeristische ansichtkaarten. Mijn voeten branden, ik ben te vermoeid om er een stap extra voor te zetten. Het eindpunt kan nu niet meer ver zijn. Het is kwart over zeven.
Na half 8, zo'n vijf kilometer sinds het verlaten van onze off road track bij Slea Head, strompelen we eindelijk het dorp Dunquin binnen. We lopen over een lokaal weggetje voorbij het gesloten Blasket Centre, het bezoekerscentrum over die bijzondere eilanden voor de kust. Een volgende keer is het centrum zeker een bezoek waard. En hoewel dicht blijven auto's aanrijden en parkeren bij het centrum. Het dorp loopt leeg op weg naar hier. Er is vast iets belangrijks te doen, een bruiloft te vieren, een vergadering te houden, who knows. Van de vermoeidheid kunnen we niet goed lokaliseren waar Krugers Bar, de enige pub voor onze warme hap is en waar onze B&B voor het nachtelijk dak boven ons hoofd. Wij lopen tot aan de kruising met de doorgaande weg. Op de hoek googelen we beide adressen op onze telefoons en vooral hun onderlinge afstand. Dan constateren we dat we zijn begonnen aan de etappe van morgen. We vonden het al vreemd dat er geen einde kwam aan de etappe van vandaag. Logisch denken lukt niet meer. Het is allemaal de schuld van onze vermoeidheid. En dan stopt een auto naast ons. Het raampje van de bijrijder gaat open en een jonge vrouw vraagt of ze ons kan helpen. Hoewel ze niet van plan is ons te brengen, komt ze als geroepen. Het is vijf minuten om naar Krugers Bar te lopen - ze wijst ons naar een in de verte lager gelegen, nogal gedateerd uitziend geel gebouw voorbij de bocht - en het is vanaf daar nog eens 5 minuten naar de B&B. Ze voegt eraan toe: als Krugers Bar niet meer van plan is om te serveren - de keuken sluit al om 8 uur - zeg dan maar dat ik jullie heb gestuurd. Het klinkt vertrouwenwekkend maar ik ben benieuwd of de kok zich iets aantrekt van ons namens een willekeurige, onbekende Ierse vrouw. Maar we bedanken haar en lopen door. Zij rijden door naar het Blasket Centre. Om kwart voor 8 lopen we de pub binnen. Het begint op te vallen dat de Ieren voor ongeachte welke afstand 'vijf minuten' noemen. Ze zeggen niet of dit lopend of met de auto is. Het maakt niet meer uit. We ploffen neer op de grote hoekbank met tafels bij het raam, in de verte het Blasket Centre en het eindpunt van onze dagetappe. We trekken onze schoenen uit om onze voeten te laten bijkomen en leggen ze op ongebruikte krukjes. Zowel het Canadese gezin als de Duitse jonge vrouw die ik onderweg per ongeluk aanzag voor de Canadese dochter - maar in dat geval ernstig verweesd - zitten hier ook. De Canadezen zitten in een B&B tegenover de pub, wij iets verder. We proosten en drinken ons etappedrankje. De bruine, voetbalkantine-achtige pub die zichzelf de meest westelijke kroeg van Europa noemt, is op ons, toeristen, na zeer matig gevuld. Voor barman en misschien een enkele local aan de bar staat een groot televisiescherm aan voor de Champions Leage voetbalwedstrijd Real Madrid-Manchester City, het volume op tien. We krijgen zelfs nog te eten, simpele pub food in een plastic mandje op een velletje vetvrij papier. Het smaakt als een driegangenmaaltijd en ik kom weer een beetje bij. Het is primitief maar het voelt vertrouwd. Een wandelaar heeft niet veel nodig buiten een een warme hap en een bed voor de nacht.
De dagafstand bleek met een paar meters meer minstens 24 kilometer te zijn. Maar als we Dunquin House bereiken hebben we een lot uit de loterij. De B&B is nieuw, het is ruim, het is warm en comfortabel en de heer des huizes is net als het vorige gastgezin Brosnan heel gastvrij. Hij sleept zelfs onze zware bagage voor ons naar boven. Morgen lopen we met 25 kilometer de langste en laatste tocht op Dingle, van Dunquin naar Cuas, aan de voet van Mount Brandon.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten