Het weer zette een dikke streep door mijn wandelplannen voor dit weekend. Het is een terugkerend fenomeen. Sinds het begin van dit jaar is niets normaal of voorspelbaar gebleken en dat gaat wennen. Want bij het gemak waarmee ik zaterdagmorgen 8 uur een ommetje in mijn omgeving maak in plaats van de bus en de trein naar het hoge noorden te nemen, merk ik dat de teleurstelling niet heel groot is. En hier lopen verveelt niet. Nog steeds niet. Nu zeker niet.
Natuurlijk volgde ik de hele week de weersberichten op de voet, twijfelde ik tussen wel gaan of niet gaan en stelde ik telkens mijn beslissing uit tot vrijdagavond. Nu is er duidelijkheid en rust en wandel ik gevrijwaard van uit-mijn-veilig-cirkeltje-stress en weekendbepakking.
Het is stil in het bos. Vogels laten nauwelijks van zich horen. De eerste die het aandurft opvallend te fluiten is een merel ergens in een boom. Met zijn vertrouwde lied kondigt hij ietwat voorzichtig aan dat het is gedaan met de uitlopers van de nacht. Ik kom niemand tegen. Dat was tot voor kort wel anders. Maar deze morgen is ook anders. Het bos voelt als een op hol geslagen paard wat eindelijk tot stilstand is gekomen. En met de adrenaline nog in het lijf en de schrik in de ogen komt het zwetend en dampend langzaam weer op adem en tot rust.
Het is er warm en benauwd en daarmee vind ik het adembenemend mooi. In de stilte herpakt de natuur zich langzaam van het geweld van stortbuien, donder en bliksem. Ik maak een paar foto's maar het haalt het niet bij wat ik zie, voel, hoor, ruik. Het opstijgende vocht hangt tussen de bomen en water lekt langs de stammen en bladeren naar beneden. Kruidige en paddestoel-achtige geursliertjes prikkelen in mijn neus.
Plassen staan op door water verzadigde paden en de opgedroogde buien zorgden voor van hoog naar laag gelegen spoorvorming tussen de donkere humuslaag en het lichte zand, alsof ze elkaar slecht verdragen. De natuur is zwaar van het water.
Helemaal aan de andere kant tegen de bosrand staat een groepje paarden onder hun dekens bij elkaar geklonterd in het weiland. Voor hen strekt het gras zich uit tot aan de horizon in het westen maar het natuurgeweld van afgelopen nacht dreef ze naar deze hoek en nu zijn ze nog niet zo ver om die weidere wereld weer in te nemen.
Als ik verder loop, kijk ik om me heen en omhoog, bedacht op vallende takken of stammen. Voorlopig ben ik geen boom tegengekomen die het niet heeft gered. En dus kan het alsnog. Het valt me voor het eerst op dat er een veelvoud ligt aan gesneuvelde berken. Maar dat is niet van deze nacht. Als een woudreus omvalt in een storm maakt zijn omvang indruk, door het enorme gat in de grond, de boomspiegel die confronterend groot en haaks op de wereld staat en de stam die liggend veel dikker lijkt dan toen hij nog overeind stond. Minder opvallend liggen smalle berkenstammetjes her en der verspreid, nonchalant aan de voet afgebroken alsof een laatste zetje genoeg was. Hun bleke karkassen, statig lang of in stukken gebroken, zijn ook nu van nut maar ik vind het treurig zoals ze daar zo smalletjes en breekbaar liggen.
Maar de natuur leeft verder. Merels scharrelen op de grond hun ontbijtje bij elkaar, koolmeesjes zetten ook hun ochtendliedje in, een man laat verderop zijn hond uit, de eerste hardloper schiet voorbij, het zonnetje breekt vaker en langer door, de warmte neemt voelbaar toe. Deze nieuwe dag is een feit.
wat ik er van vind is niet in een van de drie hokjes te vangen. Het is poëtisch geschreven met liefde voor de omgeving.
BeantwoordenVerwijderenDankjewel voor je leuke reactie. Ik nodig je graag uit mijn blog en berichten te blijven volgen.
Verwijderen