Het is mijn tweede thuiswerkweek. Inmiddels loop ik elke ochtend buiten een rondje voor ik naar 'kantoor' ga. Steeds hetzelfde rondje. Vanuit huis is dit het mooiste rondje wat ik me kan bedenken. Lang is het niet. Slechts drieeneenhalve kilometer. Voluit geschreven lijkt het nog wat.
Mijn dagelijkse wandeldosis op dit moment van de dag is organisch gegroeid, dat wil zeggen gewoon vanzelf ontstaan. Ik heb gemerkt dat ik in de ochtend het minste risico loop op besmetting en daarna enigszins fris als mogelijk mijn werkdag start. The early bird catches the worm.
Mijn rondje is eigenlijk geen rondje maar rechthoek. Maar dat zeg je niet: ik loop een rechthoek. En om nog preciezer te zijn: het is helemaal geen rechthoek. Grofweg loop ik om een groot bollenveld heen, zo'n 50 morgen groot. En dat is precies de reden waarom ik niet afwijk van deze dagelijkse route. Voorlopig ben ik van plan nog wat morgens te gaan waarbij ik de keuze heb om met de wijzers van de klok mee te lopen of ertegenin. Elke dag weer een dilemma. Meestal betrek ik de windrichting of de zonsopkomst erin. Daar hebben ze helemaal geen belang bij maar bijzondere tijden vragen om bijzondere maatregelen.
Als ik met de wijzers van de klok meeloop, loop ik het eerste stuk over een fietspad. Links ervan de doorgaande weg. Ik ben al buiten de bebouwde kom. Sinds de komst van ons koninklijk virus is het continu gebrul van verkeer in al haar gemotoriseerde varieteiten hier teruggebracht tot een aangename stilte met af en toe een oprisping. Ongeveer het verschil tussen de zee die tijdens vloed met hoge golven op de kust slaat en het aandoenlijk aanspoelen van golfjes bij dood tij.
Die stilte maakt het lopen aangenaam, maar niet bijzonder. Wel licht bijzonder is het seizoen en de locatie van een jaarlijks tijdelijk fenomeen: de bloembollenboulevard, een ernstig commercieel overblijfsel van de folklore van ooit.
Kenmerkend voor de bloembollentijd, de opening van Keukenhof en de bloemencorso waren de stalletjes langs de weg. Lokale bloembollenboeren stuurden vrouw en kinderen eropuit om bossen tulpen en hyacinten aan de toeristen te verkopen. Voor de zuinige bollenboeren betekende dit extra inkomsten van nutteloos materiaal. Het ging hen immers om de bollen, niet het bijtijds gesneden groenafval. Elk lintdorp had buiten haar bebouwde kom wel een paar van die houten kotjes langs de hoofdweg. Meer was het niet. En behalve bossen bloemen verkochten ze narcissenslingers voor op de motorkap. Tien gulden voor een slinger en twaalf gulden vijftig als er nog blauwe hyacinten als ringen tussen zaten. De pest voor je autolak maar wisten de toeristen veel. Die houten kotjes zie je niet meer. Het werd gereguleerd met een bloembollenboulevard: meerdere bloembollenkramen op één grote parkeerplaats bij elkaar. Geen aandoenlijke kotjes maar stalen containers of stevig getimmerde en overdekte bloemenkramen op een rij. Ook dit gaf weer gedoe tussen de kraamhouders onderling en navenant parkeergedoe. De gemeente verkocht de grond aan de stichting Keukenhof. Zo had de gemeente geen omkijken meer naar de vergunningen en de Keukenhof kon bepalen wie zijn container mag plaatsen. Nu staan er nog maar twee kramen van een en dezelfde verkoper. Het is deze week elke ochtend een verrassing of ik bijbehorende mannen in rode jekkers zie kleumen in de na-ebbende nachtvorst. Ik kan er nog geen chocola van maken: zo vriest het -1 graden en staat een kleine aggegraat te loeien om de boel vorstvrij te houden, zo is het boven 0 graden en is geen sterveling te zien. Dat is ook wel te begrijpen. De om de hoek gelegen Keukenhoftentoonstelling gaat dit jaar niet meer open. De toeristen blijven weg. Een enkele bezoeker maakt hier een korte stop en neemt snel een foto van het naastgelegen bollenveld.
Dat bollenveld ligt rechts van mij. Eigenlijk is het een grote lappendeken van meerdere bollenvelden. Bollen groeien en bloeien er in verschillende soorten en kleuren. Vooraan roze en blauwe hyacinten, verderop gele trompetnarcissen en achterin komen de eerste tulpen op. En daarvoorbij, op de achtergrond, het bos. Maar nu ga ik te snel.
Ergens halverwege de thuiswerkweek ontdek ik drie rode snavels in het blauwe veld. Ze houden onvoldoende afstand. Ze rennen schielijk door de rijen bloemen en zitten elkaar daarbij dicht op de huid. En hoewel hyacinten geen hoge bloeiers zijn blijven hun lijven verscholen. Toch herken ik ze duidelijk aan hun snavels en hun scherpe piettepiet-geluid: scholeksters. In de dagen erna kom ik ze weer tegen. Ik ga er zelfs op letten. De volgende dag gedragen ze zich netter, ze houden nu ruim afstand. Maar het trio is verdeeld tussen een stelletje en degene die het blauwtje heeft gelopen. Weer een dag later blijken ze niet de enige te zijn: verderop in het veld zie ik een tweede clubje van zwartwitte vogels met rode snavels. Vier om drie scholeksters vliegen afwisselend op en schreeuwen om het hardst. Een ervan vliegt hoog op en stort zich met een wervelende duikvlucht terug in het veld. Het zijn bijzondere vliegers met hun gekke capriolen. Een ganzenstel zit onverstoorbaar aan de rand van een afwateringsslootje. Ze hebben genoeg aan elkaar.
Voorbij de reiger die mij goed in de gaten houd, sla ik rechtsaf en loop over een schelpenpad in de richting van de sportvelden. In een week tijd zie ik hier het beeld veranderen. Staan de hekken eerst nog open, later zijn ze aan alle kanten hermetisch afgesloten. Elke sportbeoefening binnen de hekken is vanaf nu verboden. Zelfs de trimhoek verderop moet eraan geloven. Deze openbare sporthoek, in virusvrije tijden de speeltuin voor volwassenen, is eerst met roodwitte linten afgezet. In de stevige noordoostenwind wapperen en klapperen ze als niet te missen waarschuwingsvlaggen. Kennelijk wel voor sommigen want een dag later staat de hele hoek hermetisch in de dranghekken.
Het is ook in deze hoek dat ik voor het eerst twee bonte spechten zie. Inmiddels loop ik aan de overkant, langs de bosrand. Hoorde ik eerder wel hun geroffel op boomstammen, nu laten ze zich ook zien. Ik vind het echt bijzonder. Spechten zijn schuw en daarbij zitten ze meestal hoog in een boom. Ik hoor ze wel maar ik zie ze nooit. Misschien is dat al de winst van de stilgelegde drukte. Net als het bruine bosmuisje wat ik voorbij de bocht tegenkom. Ergens bij mijn voeten zie ik een bruin herfstblad rollen. Niet vreemd, want de rand van het bos is ermee versierd en bij een beetje wind gaat het aan de wandel. Zeker in deze hoek. Maar dit blad gedraagt zich vreemd. Plots houdt het op met rollen en in plaats van een blad zie ik een klein muisje. Het probeert zich onzichtbaar te maken in een hoop bruine bladeren. Ik snap zijn reactie. Eerder was ik op hetzelfde pad al twee van zijn familieleden tegengekomen waarmee het minder goed was afgelopen. Een bestond inmiddels uit twee delen, de ander lag doodgeschrokken met een witte buik, opgetrokken voorpootjes en een open bekje op zijn rug. En dit muisje wacht gespannen op een vergelijkbaar lot. Ik sta stil en buig een beetje in zijn richting. Vanuit zijn opgerolde positie, draait hij tot twee keer toe voorzichtig zijn kopje een beetje naar rechts, naar mij. Ik verbeeld me dat hij me aankijkt met een van zijn zwarte kraaloogjes. Ik kijk terug naar dat kleine muisje wat stilletjes wacht op wat komen gaat, gegrepen te worden door een snavel of een paar scherpe tanden. Spontaan praat ik ertegen in de hoop dat het een beetje kalmeert. Dan loop ik door. Ik ben wel goed maar niet gek.
Het bollenveld aan deze kant vermengt haar rode zweem van opkomende tulpen met het goudgele licht van de laagstaande ochtendzon. Ik realiseer me dat de natuur kwetsbaar en krachtig tegelijk is. En mooi. Net als de mens in deze tijd. Genoeg gekuierd en gemijmerd, een nieuwe werkdag wacht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten