De trein vreet zich een weg door het landschap en spuugt me uit in Delfzijl. Ik loop van het station de winkelstraat in. De winkeliers vegen hun straatje en plaatsen borden en vlaggen. Het is 10 uur. De zon voorspelt een mooie voorjaarsdag.
Na een bak koffie met een muffin bij de Hema loop ik eerst naar de noordelijke rand van het stadje. Aan een passerende fietser vraag ik hoe daar te komen. Dat stelt nou niet zoveel voor, antwoordt hij en wijst me de weg om een enorme berg zand. In Delfzijl moet je als toerist er iets voor over hebben om naar het strand te gaan. Als ik er ben, snap ik de fietser: de dijk links is in de hekken gezet en het monument verdwenen. Dijkversterking in uitvoering.
Gelukkig tref ik het met dit heldere weer. Voor me ligt de Bocht van Watum, de vaargeul tussen Nederland en Duitsland in de monding van de Eems. Rechts aan de horizon Duitsland, links de industriele contouren van de Eemshaven. Zo noordelijk te reizen zonder hier te langs te gaan was ondenkbaar. Maar al snel houd ik het voor gezien. Ik draai me om en start mijn tocht.
Het natuurpad voert mij langs het Damsterdiep de stad uit. Onderweg zie ik een oude bekende, beroemd personage in detectives en tv-series. Toen de schrijver hier ooit strandde vanwege een reparatie aan zijn schip heeft hij genoeg inspiratie opgedaan voor een nieuwe moordverhaal.
Ik ga door, over een onverhard pad met het Damsterdiep rechts. De voorgeschreven route op dit stuk is zo modderig en slecht dat ik het pad rechts ervan aanhoud. Een goed excuus om met een grote boog om de imposante Schotse Hooglanders heen te wandelen. Een afrastering houdt ons gelukkig gescheiden.
En dan ben ik eigenlijk al in het buitengebied. Als laatste stukje 'beschaving' lunch ik bij de grote, gele M van Appingedam. Hiermee kom ik de rest van de dag wel door. Via Opwierde ga ik verder, klim het talud op en loop over de kleiige dijk langs het Eemskanaal. De wind waait hier een stuk steviger en mijn gevoel van lente verdwijnt. Mooi is het wel. Grote binnenvaartschepen passeren mij sneller dan ik kan lopen.
Verderop duik ik linksaf de polder in. Hoewel groen en open zie ik nog te veel windturbines, hoogspanningsmasten en andere bouwsels die mijn horizon ontsieren. Maar na een NAM-installatie en een hoogspanningsverdeelstation bij Overschild is het gelukkig gedaan. Ik loop in een rechte lijn af op het eerste natuurgebied: Tetjehorn, een groot moeras. Akkergrond heeft plaatsgemaakt voor water, riet en vogels. En dat is wat ik voorlopig onderweg zal zien. En horen. Want de grote troepen ganzen die hier zijn neergestreken - en van tijd tot tijd weer opvliegen - voegen met hun scherpe keelgeluiden duidelijk iets toe aan deze omgeving. Geluiden die meer doen denken aan geschreeuw van meeuwen dan het gezellige gegak van witte ganzen op de boerderij. Soms schrik ik op als de boeren hun luchtkanon laten knallen op de groene hectares aan de andere kant van het fietspad. Want dat is de keerzijde, troepen ganzen schijten alles onder en vreten alles kaal.
Ik merk dat ik even moet wennen aan dit verstilde waterlandschap. Bovendien loop ik erlangs en zie niet waar het om gaat. Een uitkijktoren zou uitkomst geven. En laat ik die nou tegenkomen. De trap opklimmen is bovendien een aangename afwisseling van het lopen. En van hieruit heb ik goed zicht op het Schildmeer.
Na Tetjehorn loop ik dichter langs het Schildmeer, dat wil zeggen langs de rietkragen ervan. De ganzen hoor ik luid en duidelijk zodat ik weet dat het water nooit ver weg is. Mijn route over het verhoogde fietspad slingert als een oud dijkje gezellig met bochtjes naar links en rechts. Aan het einde verbindt een ophaalbruggetje beide oevers en maakt het mogelijk om een rondje Schildmeer te doen. Maar dat is niet mijn wandelopdracht.
Even verderop begin ik aan het eerste stuk van 't Roegwold, het laatste stuk voor vandaag. Na het lange stuk op het fietspad loopt het schelpenpad een stuk prettiger. De teller staat op zo'n 17 kilometer en ik begin het te voelen. De temperatuur daalt, de wind neemt toe en dat krijgt vat op mij. Als ik niet in beweging ben, koel ik snel af.
Verderop verspert een kudde schapen mijn weg. Deze schapen zijn aanzienlijk groter dan de weideschapen uit het westen. Ik ben niet bang maar wil ze ook niet opjagen. Hun mentaliteit is ook anders dan de randstedelijke ooien. Ze laten zich niet opjagen. Tenslotte ben ik hier de vreemdeling. Liggend of staand, kauwend of niet, ze kijken me stoicijns na. Vlak voordat ik het gebied verlaat voor vandaag, geeft de zon mijn omgeving een gouden glans als toegift.
De route is ten einde voor vandaag. Ik sla linksaf de doorgaande weg in. Ineens ben ik terug in de bewoonde wereld, voor Groningse begrippen dan. De laatste 3 kilometer naar mijn overnachtingsadres zijn de zwaarste kilometers van de dag. Er komt geen einde aan de weg. En dan zie ik het kerkje van Schildwolde. Ik ben er. Mijn dagafstand is 23 kilometer. De kop is eraf.
Verder lezen? Klik dan hier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten